4 poedelnaakte tuinhulpjes voor een gezonde en voedzame bodem

Bodemdieren_tuinhulpjes_blog_Steck

Ieder jaar vindt op de eerste zaterdag van mei de ‘Internationale dag van het naakt tuinieren’ plaats. In eigen tuin is naakt tuinieren zeker toegestaan, maar voor wie liever de kleren aanhoudt, wist je dat er elke dag van het jaar naakte tuinders voor je aan het werk zijn? Ontmoet vier poedelnaakte tuinhulpjes: regenworm, naaktslak, pissebed en duizendpoot. Lees waarom deze – door sommige mensen als vieze beestjes bestempelde – diersoorten onmisbaar zijn voor een gezond bodemleven in je tuin.

In het voorjaar storten mensen zich enthousiast op het inzaaien van borders, potten en moestuinen. Maar voordat er überhaupt wat te zaaien – en laat staan te oogsten – valt, is het belangrijk om te kijken naar de vruchtbaarheid van de grond. Wie wil genieten van een groene oase rondom het huis, heeft naast licht en water nog iets belangrijks nodig: voedingsstoffen. 

Bodemdieren leven net boven of onder de grond en zetten samen met bacteriën en schimmels afvalstoffen om in voedingsstoffen voor planten. Hiermee krijgen planten voldoende binnen om sterke wortels te maken, frisgroen blad te geven en tot bloei te komen. Deze circle of life herhaalt zich continu en elk bodemdier draagt op zijn eigen manier een steentje bij.

Regenworm: de luchtige bemester 

De regenworm is een ontzettend harde werker die jou op verschillende manieren te hulp schiet. Hoe de worm dat doet? Wormen breken organische materialen af en creëren zo humus voor je bodem. Terwijl ze zich voortbewegen door de bodem, leggen ze tunnels aan waardoor gewassen beter hun wortels kunnen vormen. En dat zonder die planten aan te tasten. Des te meer wormen je ziet, des te meer voeding er in je grond aanwezig is.

Bodemdieren in actie

Naaktslak: krachtpatser met een tong vol tanden

Dit bodemdier wordt vaak als plaag beschouwd en kan dat in sommige gevallen ook zijn. Maar deze allesbehalve kieskeurige veelvraat doet ook veel goeds voor je tuin. Op zijn tong verstopt de naaktslak tot wel 25.000 tanden. Hier eet hij in een dag tijd tot wel de helft van zijn eigen lichaamsgewicht op. Hij ruimt hiermee ook dode plantenresten op en woelt de aarde om. Naaktslakken zijn kwetsbaarder dan andere slakken, waardoor je ze soms alleen onder de grond tegenkomt.

Pissebed: meester van de recycling

De ruwe- en rolpissebedden komen het vaakst voor in onze (achter)tuinen. Ze houden zich meestal schuil in de bovenste laag van de bodem, ofwel: de strooisellaag. Hier doen ze zich tegoed aan rottend hout en bladeren. Hun uitwerpselen vormen nieuwe voedingsstoffen. Zo helpen pissebedden bij de afbraak en opname van koolstof en stikstof voor planten. Is er niet genoeg dood materiaal aanwezig, dan houden ze zich in leven met wortels van levende planten. Laat plantresten dus vooral liggen. 

Duizendpoot: veelpotige vermaler

Nee, duizend poten heeft ‘ie niet. Ongeacht zijn ietwat verwarrende naam kun je maar wat blij zijn dat dit veelpotige dier zich schuilhoudt tussen je planten. Duizendpoten voeden zich graag met rottend plantmateriaal, zoals afgevallen bladeren en andere resten. Ook zorgen zij voor het omwoelen van en het lucht toevoegen aan je bodem. Ze werken razendsnel, waardoor je organische groene afval snel wordt omgezet in een voedingsboost voor je tuin of balkon. Je vindt duizendpoten terug op de meest vochtige plekjes in de tuin, ze kunnen slecht tegen droogte.

Vier de bodembeestjes!

Kom je tijdens het werken in de tuin flink wat bodemdieren tegen? Geweldig! Help ze hun werk te doen door je tuin niet al te netjes te houden. Laat bladeren, uitgebloeide planten en ander organisch materiaal gerust liggen. Dit opruimteam gaat voor je aan de slag en geeft je er een gezonde en voedzame bodem voor terug. Wil je meer weten over wat er zich allemaal in de bodem afspeelt? Dan is de documentaire ‘Onder het maaiveld‘ een aanrader.

Oh en voor wie graag ook zelf met de billen bloot gaat in de tuin op de dag van het naakt tuinieren… wel even opletten voor de brandnetels en wespennesten.

5 dieren die jij de winter door kunt helpen

Voor dieren is het best lastig om de winter door te komen. Het is koud en er is veel minder voedsel te vinden dan in de rest van het jaar. Daarom houden veel dieren een winterslaap. Hieronder bespreken we 5 dieren in je tuin die je kunt helpen in de winter. 


1. Vogels

Onze gevederde vrienden hebben misschien nog wel het meest te lijden onder het winterse weer. Ze kunnen vaak weinig voedsel vinden om hun lichaamstemperatuur op 40 graden te houden. Volgens de Vogelbescherming verliezen sommige kleinere soorten in een koude nacht soms wel 10 procent van hun gewicht.

Je kunt vogels helpen door zaden, fruit, vetbollen en/of pinda’s op te hangen. Hang het voedsel een beetje uit elkaar om conflicten tussen verschillende soorten vogels te voorkomen en let erop dat ze veilig kunnen eten, dus uit de buurt van huisdieren en mensen. Voederbakjes met een afdakje zijn ideaal, vooral voor zadenmengsels, zodat deze niet nat regenen. Maak het bakje regelmatig schoon, zodat er geen schimmel ontstaat.

Je kunt ook een open schaal of bak met water neerzetten om van te drinken en in te badderen. Ververs het water regelmatig. Als het flink gaat vriezen kun je beter geen water aanbieden, want dan kunnen de vogels bevriezen bij het badderen. Als er sneeuw ligt, kunnen de vogels in de sneeuw pikken om hun vochtgehalte op peil te houden. Ligt er geen sneeuw, dan kun je ijs fijn maken, zodat ze ijssplinters kunnen oppikken. Geef nooit water met zout of suiker erin, want zout is niet gezond voor vogels en van suiker gaan hun veren plakken als ze erin badderen. 

2. Egels

In de afgelopen 10 jaar is 50% van de egelpopulatie in Nederland verdwenen, dus jouw hulp is zeer welkom! Egels houden een winterslaap om deze koude periode door te komen. Tijdens die winterslaap neemt hun lichaamstemperatuur af van 35,5 graden naar 5 graden. Ook hun hartslag (van 180 naar 9 slagen per minuut) en hun ademhaling (van 45 naar 3 keer per minuut) gaan flink omlaag. Dit alles om energie te besparen. Het is daarom van levensbelang dat egels niet gestoord worden in hun winterslaap, want dat kost veel te veel energie.

Egels help je dus vooral door ze met rust te laten en door ze geschikte plekjes aan te bieden waar ze hun winterslaap kunnen houden. Laat je tuin lekker rommelig, met veel blad en takken op de grond, waar egels hun holletjes in kunnen maken. Of biedt een speciaal egelhuis aan. Op de website van de Egelbescherming kun je meer lezen over onderdak bieden aan egels.

Ondanks hun energiebesparende maatregelen verliezen egels tijdens hun winterslaap toch nog 25% van hun lichaamsgewicht. Als ze eind april wakker worden, gaan ze meteen op zoek naar voedsel. Egels zijn carnivoren. In de herfst kun je ze bijvoeren, met bijvoorbeeld kattenbrokjes. Geef ze nooit melk, maar alleen water. Kijk hier voor de precieze voedingstips van de Egelbescherming. 

3. Insecten

In de winter zie je maar weinig insecten, want ze zijn niet goed bestand tegen lage temperaturen. Sommige soorten vertrekken tijdelijk naar warmere oorden, andere wachten op een beschut plekje tot het voorjaar weer aanbreekt. Er zijn ook insecten die de winter niet overleven. Zij leggen eitjes, zodat hun nageslacht in het voorjaar weer vrolijk rond kan zoemen. Je helpt insecten door uitgebloeide planten te laten staan, en door tuinafval te laten slingeren in je tuin. Hopen met takken en bladeren zijn prima overwinteringsplekken voor allerlei soorten insecten. Een insectenhotel plaatsen is ook een goed idee! 

4. Vleermuizen

Net als egels houden vleermuizen een winterslaap van vier tot zes maanden. Het liefst doen ze dat in donkere, vochtige ruimtes waar ze niet gestoord worden. In Utrecht leven ongeveer 10 vleermuissoorten, die je vooral ziet in de groene, waterrijke wijken, rond de meer dan 280 vleermuiskasten die de gemeente heeft opgehangen en in allerlei gaten en kieren van gebouwen. In het gebouw ‘de Inktpot’ overwinteren bijvoorbeeld duizenden vleermuizen! Je kunt vleermuizen onder andere helpen door vleermuiskasten te plaatsen. Het Vlaamse Natuurpunt legt uit hoe je die het beste plaatst.

Eekhoorn in boom in de winter

5. Eekhoorns

In Nederland is de rode eekhoorn (of gewone eekhoorn) een beschermde diersoort. Eekhoorns houden geen winterslaap, maar gaan in winterrust. Ze schuilen in bomen en komen af en toe tevoorschijn om het eten te zoeken dat ze in de herfst voor zichzelf hebben verstopt. Nu staat de rode eekhoorn erom bekend niet zo’n goed geheugen te hebben. Evolutionair gezien is dat niet heel handig. Je kunt de eekhoorn dus zeker een handje helpen door het plaatsen van voedselkastjes met bijvoorbeeld noten, zaden, appel, komkommer, wortel of maïs. En met een bakje water. Let erop dat de voedselkast schoon blijft, want anders kunnen eekhoorns ziek worden. De Eekhoornopvang heeft nog meer tips voor het helpen van eekhoorns in de winter

En vergeet de bodemdieren niet!

Behalve bovenstaande top 5-dieren in je tuin is er een hele groep minder opvallende dieren die ook de aandacht verdient: de bodemdieren! Zij zorgen voor een vruchtbare grond en zijn dus héél belangrijk voor je tuin. Regenwormen overwinteren diep in de bodem, zodat ze niet kunnen bevriezen. Daar houden ze een soort winterslaap. Je kunt de bodemdieren helpen je tuin gezond te houden door afgevallen bladeren en (kleine takken) in de herfst gewoon te laten liggen. De bodemdieren breken ze uiteindelijk af en zorgen dat de voedingsstoffen die ze eruit halen opneembaar worden voor je planten. Oh, the circle of life: mooi toch? En je hoeft er niks voor te doen.

Bij Steck vind je een uitgebreid assortiment aan vogelhuisjes, vetbollen, voedertafels, vlinderkasten, insectenhotels en eekhoornhuisjes.

Planten en fotosynthese: de basis van ons bestaan

In de donkere maanden van het jaar hangen we onze straten en huizen vol met lampjes en kaarsjes. We snakken naar licht, want van licht worden we blij en krijgen we energie (althans, van zonlicht). Licht is ook belangrijk voor planten: dag in dag uit maken ze organische stoffen aan uit zonlicht, water en koolstofdioxide. Zouden ze dat niet doen, dan zouden alle dieren, inclusief wijzelf, niet kunnen leven op deze planeet. Daarom besteden we hieronder aandacht aan het haast heilige proces dat planten in staat stelt om dagelijks wonderen te verrichten: de fotosynthese. 

Oorsprong

Fotosynthese bestaat al meer dan twee miljard jaar, maar nog altijd is het wetenschappers niet gelukt om het gehele proces te doorgronden. Planten zijn overigens niet de ‘uitvinders’ van de fotosynthese. Dat waren zeer waarschijnlijk de in het water levende cyanobacteriën of blauwalgen. Hieruit ontstonden weer andere fotosynthetiserende algensoorten. En later, waarschijnlijk zo’n 450 miljoen jaar geleden, ontwikkelden zich landplanten uit deze algen. Deze hebben zich uiteindelijk in allerlei maten en soorten over het land verspreid. Een aardig weetje is dat vóór de blauwalgen begonnen met hun fotosynthese, er geen organismen bestonden die zuurstof konden opnemen. Toen de blauwalgen ineens héél veel zuurstof gingen produceren, legde het leven op aarde bijna het loodje, omdat te veel zuurstof voor een heleboel micro-organismen giftig was.

Hoe werkt het? 

Planten, algen en bacteriën beheersen de magische truc van het omzetten van licht, water en koolstofdioxide in zuurstof en suikers. Planten halen de benodigde koolstofdioxide via huidmondjes op hun blad uit de lucht en zuigen water uit de bodem met hun wortels. De fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels (chloroplasten) in de plantencellen in de bladeren en stengels. Daar vinden twee ketens van chemische reacties plaats: de lichtreactie en de donkerreactie. 

Bladgroenkorrels

Bladgroenkorrels van mos

Licht- en donkerreactie

In de lichtreactie splitsen planten met behulp van de lichtenergie het water (H2O) op in losse zuurstof- (O) en waterstofmoleculen (H). De energie die hierbij vrijkomt, wordt opgevangen door twee typen moleculen: ATP en NADPH. Deze moleculen fungeren als een soort oplaadbare batterijtjes. 

De zuurstofmoleculen zijn bij de energieopslag niet nodig. Zij worden als ‘afval’ uitgescheiden via de huidmondjes op de bladeren. Wij, mensen, zijn blij met dat zuurstofafval, want daardoor kunnen we ademen! 

De energie die in de ‘batterijtjes’ van de plant is opgeslagen, wordt vervolgens in de donkerreactie gebruikt om glucose te maken. Water wordt dan met koolstofdioxide verbonden. Glucose (suikers) is voor planten een belangrijke energiebron. Net als voor alle organismen, waaronder de mens, die planten eten. 

Het licht vieren

Laten we wat vaker stilstaan bij de magie van de fotosynthese. En daarmee bij alle planten die het leven op aarde mogelijk maken. In het bijzonder wanneer we tijdens de donkere dagen bij elkaar kruipen om het licht te vieren rondom onze versierde kerstbomen. Bij Steck doen we dat met Wintergloed, want zo deden onze voorouders het ook. We vieren het licht, want zonder licht is er geen leven. Planten zijn de onmisbare schakel in dit systeem. Zorg daarom goed voor de planten in je huis, in je tuin en in je straat. Ook tijdens de feestdagen. 

8 tips voor een vlindervriendelijke tuin

Vlinders die om je heen fladderen in een zonnige tuin, dat is toch wel het ultieme geluksgevoel. Helaas zijn er steeds minder vlinders in Nederland. Dat is niet alleen jammer voor ons geluksgevoel, het zegt vooral veel over de staat van de natuur. Vlinders hebben steeds meer moeite met het vinden van voedsel. Vooral rupsen – die zich later ontpoppen tot vlinders – zijn ontzettend kieskeurig. Als ze hun lievelingsplanten niet kunnen vinden, dan gaan ze dood. Met een vlindervriendelijke tuin of balkon kun je dit voorkomen. Hieronder lees je hoe je dat doet.

Eitje, rupsje, vlinder

Allereerst is het handig om te weten hoe de levenscyclus van een vlinder in elkaar steekt. Een vrouwtjesvlinder legt eitjes. Daar komen rupsen uit. De eitjes en de rupsen zijn bij elke vlindersoort anders. Een rups eet zich vol. Zo vol, dat hij moet vervellen om zijn huid mee te laten groeien. Dat doet-ie zo’n 5 keer. Bij de laatste keer vervellen, verandert de rups in een pop, met soms nog een extra cocon eromheen. Bij sommige vlinders duurt deze fase een paar dagen, bij andere kan het wel tot drie jaar duren! Uiteindelijk komt er een vlinder uit de pop. Een klein wonder.

Vlinders rond Utrecht

Volgens de Vlinderstichting komen de volgende dagvlinders het meest voor rond Utrecht: bruin zandoogje, klein koolwitje, oranjetip, atalanta, boomblauwtje, gehakkelde aurelia en dagpauwoog. Hieronder zie je de dagpauwoog in al haar kleurenpracht:

Wil je deze – en andere – vlinders een handje helpen, zorg dan dat je je tuin of balkon zo vlinder- en rupsvriendelijk mogelijk inricht. Volg onderstaande tips en je bent al een heel eind op weg!

1. Zorg voor nectarplanten voor vlinders

Vlinders halen nectar uit bloemen. Dat is een zoete stof die planten aanmaken om insecten te lokken. Vlinders en bijen die de nectar uit de bloem halen, nemen in het voorbijgaan ook wat stuifmeel mee op hun lijf. Zo kan een plant zich gemakkelijk voortplanten, zonder dat deze zich hoeft te bewegen. Voorbeelden van nectarplanten die de Utrechtse vlinders lekker vinden, zijn: pinksterbloemen, margrieten, kamille, lavendel, ijzerhard, vlinderstruiken, seringen, klimop, zonnebloemen, koninginnekruid en asters. En nog veel meer. Atalanta’s houden ook van overrijpe vruchten, dus laat afgevallen fruit van je fruitbomen vooral liggen.

2. Zorg voor afwisseling in je tuin

Vlinders oriënteren zich in een tuin op basis van de begroeiing. Hoe meer verschillende bloeiende planten, des te aantrekkelijker de tuin is voor een vlinder. De variatie geeft ook meer kans op de nectarplanten die bepaalde vlinders lekker vinden. Sommigen zijn wat kieskeuriger dan anderen. Zorg voor planten van verschillende hoogtes, met verschillende vormen, zoals schermbloemen en aren.

3. Kies specifieke waardplanten voor rupsen

Rupsen hebben een heel ander dieet dan vlinders. Vaak lusten ze maar één soort plant. Deze planten noemen we waardplanten. Dit woord is afgeleid van de waard in een herberg, die zijn gasten voorziet van een hapje en een drankje. De rups van het bruin zandoogje leeft voornamelijk van siergrassen. Die van het klein koolwitje voedt zich met koolplanten, zoals witte kool, boerenkool en raapstelen. Brandnetels zijn favoriet bij de rupsen van de atalanta en de dagpauwoog. De rupsen van de gehakkelde aurelia vinden hun voedsel in bijvoorbeeld de wilg, populier en de gladde iep. En die van het oranjetipje voeden zich voornamelijk met kruisbloemige planten, zoals pinksterbloemen en look-zonder-look. Klimop is juist weer favoriet bij de rupsen van het boomblauwtje.

4. Kies een hoekje waar je de natuur haar gang laat gaan

Brandnetels en distels zijn over het algemeen erg geliefd bij vlinders en rupsen. Dat geldt ook voor andere inheemse planten. Laat wilde planten gewoon opkomen, al is het ergens in een hoekje van de tuin.

5. Zaai een bloemenweide in

In het voorjaar kun je vast een speciale bloemenhoek voor vlinders inzaaien in je tuin. Zaai verschillende soorten door elkaar, liefst van biologische zaden als die van De Bolster. Niet alleen is zo’n bloemenweide een waar fijnproeversrestaurant voor vlinders, ook is het genot om naar te kijken in de zomer!

Bloemenweide

6. Zorg voor warmte

Vlinders zijn koudbloedig en hebben zonnewarmte nodig om zich op te laden. Plant nectarplanten op de zonnige plekjes in je tuin, liefst uit de wind. Ook kun je een bordje met rottend fruit neerzetten in het zonnetje.

7. Help vlinders overwinteren

Een groot deel van de Nederlandse vlinders blijft in de winter in Nederland. Ze overwinteren als eitje, pop of rups, bijvoorbeeld tussen afgevallen bladeren, in uitgebloeide planten of ergens in het gras. Maak je tuin dus vooral niet ‘winterklaar’, want in een opgeruimde tuin zijn er te weinig schuilplekjes te vinden. Sommige soorten overwinteren zelfs als vlinder, zoals de dagpauwoog en de gehakkelde aurelia. Ze verstoppen zich in schuurtjes of rommelzolders. Je kunt ze helpen door speciale vlinderkasten op te hangen.

8. Kies voor planten zonder pesticiden

Gelukkig zijn de regels voor het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen inmiddels strenger geworden. Wil je zeker zijn van planten in je tuin die geen schadelijke stoffen voor vlinders met zich meedragen? Kies dan bijvoorbeeld voor de planten van Hello Garden bij Steck. Deze zijn in samenwerking met de Vlinderstichting uitgekozen. Maar ook de planten van ympa, de klimplanten van Van der Starre, de eetbare planten van Stekkers en van Fruithof zijn allemaal zonder pesticiden gekweekt.

Wil je meer weten over vlindervriendelijke tuinen? Vraag dan het gratis digitale boekje ‘Tuinieren voor vlinders’ aan op de website van de Vlinderstichting.

Zo krijg je meer vogels in je tuin (en in de stad)

Een stad waar veel vogels zijn: daar wil je wonen. Vogels zijn een goede graadmeter voor de kwaliteit van de natuur in de stad. Gaat het goed met de vogels? Dan gaat het goed met het stedelijk groen. En daarmee ook met de mensen die er wonen, want mensen in een groene omgeving zijn over het algemeen gezonder. Helaas nemen veel vogelsoorten in steden nog altijd in aantal af. Ook in Utrecht.

Gelukkig is er steeds meer aandacht voor stedelijk groen. En ook jij kunt hierbij helpen! Met je tuin, je balkon, je dak en de gevel van je huis. Hoe groener, hoe beter. Haal tegels uit je tuin en plaats er verschillende (inheemse) planten in. Vervang schuttingen door hagen en struiken. Plant een boom. Hang nestkasten op. Gebruik geen chemische, maar natuurlijke bestrijdingsmiddelen in je tuin. Wil je het groter aanpakken? Schakel dan een tuinvogelconsulent van de Vogelbescherming in.

Hieronder vind je 7 vogels die graag rondhangen in Utrecht. Per soort lees je hoe je ze naar je tuin lokt. Vogel blij, jij blij, stad blij. 

1. Merel

Broedperiode: eind maart – juli
Bijna iedereen heeft weleens een merel in de tuin. Het is een van de vaakst getelde vogels bij de Nationale Tuinvogeltelling. Toch neemt ook hun aantal drastisch af. Merels eten besjes, fruit, wormen, bodemdieren en insecten. Een gezonde bodem in je tuin is dus heel belangrijk. Ruim je tuin niet te netjes op: hoopjes bladeren en takjes zijn fijne plekken voor insecten. Merels eten die met alle liefde voor je op! Leg een grasveldje aan en plaats bessenstruiken en fruitbomen voor nog meer voedsel. Merels maken hun nesten in dichte struiken of lage bomen. Hou je kat een beetje in de gaten, want die wil nog weleens een graai naar een jonge merel doen.

2. Tjiftjaf

Broedperiode: half april – eind juni
Is dit geen leuk vogeltje? Hij roept de hele dag zijn eigen naam! En het is een van de weinige soorten waar er juist méér van komen de laatste jaren. Dus dat is positief. Wil je die vrolijke fluiter naar je tuin lokken, zorg dan voor bomen en struiken in je tuin. Het liefst inheemse, zoals de meidoorn. De tjiftjaf eet insecten en larven, maar ook bessen en zaden, zoals bosbessen en vlierbessen. Hij verstopt zijn nest in lage, dichte beplanting.

3. Grote bonte specht

Broedperiode: april-mei
Deze prachtig gekleurde vogel spreekt tot de verbeelding met zijn geroffel op boomstammen en takken. Met dat geroffel communiceren ze met elkaar en hakken ze nestholtes uit in bomen. Voor een nest met spechten heb je dus minimaal een boom nodig in je tuin, met een stam van zacht hout, zoals een berk. In de winter vinden spechten het lastig om voedsel te vinden. Je helpt ze door vogelvoer in je tuin te hangen of te leggen. Vooral pinda’s, vetbollen en vogelpindakaas gaan er als zoete koek in.  

4. Pimpelmees

Broedperiode: eind maart-juli
Ook pimpelmezen maken dankbaar gebruik van de voedertafels in tuinen of op balkons. Zeker in de herfst of winter, als ze moeilijker aan hun geliefde bladluizen of spinnen kunnen komen. Ze houden vooral van pinda’s en vetbollen. Pimpelmezen worden vaak verward met koolmezen, maar je kunt ze uit elkaar houden door naar de kleur van hun ‘petje’ te kijken. Bij koolmezen is dit zwart (als kool) en bij pimpelmezen blauw-paars. In steden broeden pimpelmezen graag in nestkasten. Wil je pimpelmezen in je tuin, hang dan speciale mezenkasten op, pindasilo’s en mezenbollen. 

5. Zanglijster

Broedperiode: eind maart-juli
Als je last hebt van veel slakken in je tuin, dan is het de moeite waard om zanglijsters naar je tuin te lokken. Ze zijn dol op slakken! Met hun snavel slaan ze de slakkenhuisjes stuk op een steen en peuzelen het vlees eruit. Zanglijsters kunnen, zoals hun naam al doet vermoeden, ook nog eens prachtig zingen. Ze worden aangetrokken door tuinen met veel bomen, struiken en een gazon. Vooral dichte struiken vinden ze fijn om hun nest in te bouwen. Hun voedsel zoeken ze dicht op de grond. Ze lusten graag regenwormen, duizendpoten, insecten en pissebedden. En slakken dus! Leg wat platte stenen in een beschut hoekje, zodat ze een mooie werkplek hebben om de huisjes stuk te slaan.

6. Boomkruiper

Broedperiode: april-juni
Als je een klein bruin vogeltje cirkelend langs een boomstam omhoog ziet trippelen, dan heb je waarschijnlijk een boomkruiper in je vizier. Dit schattige vogeltje heeft een kromme snavel waarmee hij insecten uit de bast van de stam pikt. Voor voedertafels is de boomkruiper te schuw, maar je kunt hem wel helpen door in de winter wat zaden onder bomen en struiken te strooien. Verder houdt ie van rommelige tuinen en maakt ie zijn nesten in boomholtes. Er zijn speciale nestkasten voor boomkruipers: hang ze in een dikke boom, maar niet te dicht bij je huis op, want daar is deze kleine kruiper veel te verlegen voor. 

7. Huismus

Broedperiode: april – augustus
Huismussen zijn echte stadsvogels: ze maken hun nesten vooral onder dakpannen en in kieren en gaten van gebouwen. Maar omdat moderne dakpannen beter op elkaar aansluiten en we dol zijn op isoleren, zijn er de laatste jaren veel minder van die kieren te vinden in onze huizen. Het aantal huismussen is mede daarom sinds de jaren tachtig met de helft gedaald in Nederland. Om de mus te helpen kun je neststenen in je gevel laten inmetselen, of nestkasten plaatsen. Als je hiervoor kiest, plaats er dan meerdere vlak bij elkaar. Huismussen hebben hun vrienden graag dicht in de buurt. In de winter rusten huismussen uit in groenblijvende struiken, hagen en gevelbegroeiing, zoals meidoorn, liguster en klimop. Daarnaast houden ze van waterrijke plekken met riet. Ze eten graag besjes, zaden en bloemknoppen.

De vogels hierboven komen relatief veel voor in Utrecht. Toch verschilt het nog wat tussen de wijken. Wil je weten welke vogels er veel voorkomen bij jouw huis? De Vogelbescherming heeft een mooie website waarop je een postcodecheck kunt doen. Je krijgt dan een top tien van vogels, met bijbehorende tips voor verzorging. Heel handig!

Waarom je inheemse planten in je tuin wil zetten

Inheemse planten in Nederlandse tuin in Utrecht

Waarom je inheemse planten in je tuin wil zetten

Je hebt vast weleens van de term ‘inheemse planten’ gehoord, maar wat betekent dat nu eigenlijk? Inheemse planten (of heemplanten) zijn planten die van nature groeien in een bepaald gebied. Bekende inheemse planten in Nederland zijn bijvoorbeeld Hazelaar, Gele Kornoelje, Veldesdoorn en Kattenstaart. Dit soort planten zijn enorm belangrijk voor de biodiversiteit. Hoe dat precies zit, leggen we hieronder uit!


Wat is biodiversiteit?

Als er heel veel verschillende soorten (dieren, planten, schimmels, bacteriën) voorkomen in een gebied, dan heeft dat gebied een hoge biodiversiteit. En vaak geldt dat hoe hoger die biodiversiteit is, des te gezonder het ecosysteem. In de natuur staat alles in relatie met elkaar. De meeste planten zijn voor de voortplanting afhankelijk van insecten. Zowel die planten als de insecten worden gegeten door bijvoorbeeld kleine zoogdieren, die weer gegeten worden door grotere zoogdieren, enzovoort. Als er een soort wegvalt in het ecosysteem, dan heeft dat meteen gevolgen voor andere soorten in de kringloop van het leven. Gebieden met een lage biodiversiteit hebben vaak minder voedsel te bieden en zijn daarnaast ook vatbaarder voor plagen en pandemieën. Het natuurlijke evenwicht is weg, waardoor er van bepaalde soorten juist te véél kan ontstaan. Een voorbeeld daarvan is de eikenprocessierups die zomers al jaren hele gebieden in Nederland teistert.

Keizersmantel (vlinder) op braam
Keizersmantel (Argynnis paphia) op braam (Rubus fruticosus)

Afname insecten

Dat het niet goed gaat met de biodiversiteit, dat is inmiddels algemeen bekend. Wereldwijd is de insectenpopulatie de afgelopen dertig jaar bijvoorbeeld gemiddeld met een kwart afgenomen. Het aantal vlinders in Nederland is in die periode gehalveerd. Ecologen vermoeden dat door de afname van het aantal insecten ook bepaalde vogels zich nog maar weinig laten zien in ons land. De oorzaak van het uitsterven van insecten is divers: te veel stikstof, waardoor bepaalde planten uitsterven, verstedelijking, te veel maaien op boerenland, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en noem maar op. Wat in elk geval duidelijk is, is dat insecten niet genoeg voedsel kunnen vinden en onvoldoende rust- of schuilplekken.

Inheemse planten in je tuin
En daar komen de inheemse planten om de hoek. De planten die al eeuwenlang in Nederland groeien, hebben zich in al die jaren aangepast aan de insecten die hier rondvliegen en andersom. Op elk potje past zogezegd een dekseltje, maar wel een heel specifiek dekseltje! In onze blog over plantenseks leggen we uit hoe dat zit. Rupsen zijn bijvoorbeeld hele kieskeurige eters: zij lusten vaak maar enkele plantensoorten. Als die er niet meer zijn, dan gaan de rupsen dood, en verdwijnt er (weer) een vlindersoort, die juist nuttig is voor de bestuiving van andere planten. Willen we voorkomen dat de insecten nog verder uitsterven, dan moeten we er op zijn minst voor zorgen dat er genoeg voedsel- en schuilplekjes voor hen te vinden zijn. En daar kun jij bij helpen door inheemse planten in je tuin te zetten!

Gelderse roos (Viburnum opulus)

Welke planten zijn inheems?

Er zijn een heleboel inheemse planten en bomen, hier noemen we er een aantal die je in elk geval bij Steck kunt kopen:

Bosrank (Clematis vitalba)
Hop (Humulus lupulus)
Kamperfoelie (Lonicera)
Maagdenpalm (Vinca minor)
Kluwenklokje (Campanula glomerata)
Gelderse roos (Viburnum opulus)
Framboos (Rubus idaeus)
Braam (Rubus fruticosus)
Veldesdoorn (Acer campestre)
Hazelaar (Corylus avellana)

Inheems en uitheems combineren
Het is overigens niet zo dat uitheemse planten níet goed zijn. Het merendeel van de uitheemse planten kun je prima in je tuin zetten en sommige insecten zullen daar ook wat van smikkelen. Let alleen wel op dat je uitheemse planten niet té succesvol zijn. Er zijn namelijk enkele invasieve soorten die, als je even niet oplet, je hele tuin overnemen en inheemse planten verdringen. De Japanse Duizendknoop is een van de bekendste voorbeelden hiervan. Wil je echt iets doen voor de biodiversiteit, zorg dan dat je in elk geval inheemse planten in je tuin hebt staan. Dat kan heel goed in combinatie met (niet-invasieve) uitheemse soorten. 

5 bijzondere weetjes over het seksleven van planten

Planten hebben een seksleven. Dat realiseer je je niet als je door je tuin loopt, maar in de natuur is love letterlijk in the air. Omdat planten niet naar elkaar toe kunnen lopen om elkaar te bevruchten, vertonen ze allerlei slimme trucjes om tóch te kunnen voortplanten. De wind of vliegende privékoeriers spelen hierbij een belangrijke rol. Hieronder lees je 5 bijzondere weetjes over het seksleven van planten. 

1. Bloemen zijn de geslachtsdelen van een plant

Sommige planten bestuiven elkaar via de wind (hallo hooikoorts), maar de meeste soorten gebruiken hun geslachtsdelen hiervoor: hun bloemen! Meer dan 90% van alle bloeiende planten is tweeslachtig. Dat betekent dat ze zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen hebben. Beide vind je in de bloemen van de plant: de meeldraden zijn de mannelijke delen. Die produceren stuifmeel. Dat stuifmeel moet terechtkomen op het vrouwelijke deel van de bloem: de stamper. De stamper leidt het stuifmeel naar het vruchtbeginsel. Als dit goed gaat, dan ontstaan er nieuwe zaadjes, die op hun manier weer verspreid worden. Bijvoorbeeld doordat ze in fruit zitten, dat door dieren wordt gegeten en elders weer wordt uitgepoept.

2. Planten doen zo min mogelijk aan incest

Wetenschappers dachten heel lang dat planten aan zelfbestuiving deden, omdat hun voortplantingsorganen zo lekker dicht bij elkaar zitten. Maar eind achttiende eeuw ontdekte de Duitse veldbioloog Christian Conrad Sprengel dat planten gebruikmaken van insecten om hun stuifmeel juist bij andere planten van dezelfde soort te krijgen. De zaailingen die zich ontwikkelden uit deze kruisbestuiving, waren veel sterker dan de zaailingen die uit zelfbestuiving ontstonden. Sprengels ontdekking werd lang genegeerd en kreeg pas navolging toen Charles Darwin er een halve eeuw later meer onderzoek naar ging doen. Zelfbestuiving, of incest, komt wel voor, maar planten sturen zelf voornamelijk aan op kruisbestuiving.

3. Op elke bloem past een bepaald type bestuiver

Darwin ontdekte ook dat niet alle bloemen dezelfde insecten (of andere dieren) aantrekken. Elke plant heeft haar eigen kleur, geur, vorm en plaatsing van de bloemen die past bij een bepaald soort liefdeskoerier. Waar de ene bloem speciaal ontwikkeld is voor het aantrekken van dag- of nachtvlinders, is de ander juist bedoeld voor bijen of hommels. Vingerhoedskruid is bijvoorbeeld zo gemaakt om bijen aan te trekken. En bepaalde cactussoorten die ’s nachts bloeien, verspreiden een speciale geur om vleermuizen te lokken. De belangrijkste bestuivers zijn bijen en hommels, maar ook dag- of nachtvlinders, wespen, vliegen, kolibries en vleermuizen worden ingezet voor het seksleven van planten.

4. Nectar is het ultieme liefdeselixer van planten

Een van de belangrijkste verleidingstechnieken van een plant is het gebruik van nectar. Insecten zijn er dol op, dus komen ze met alle liefde een bezoek brengen aan de plant in kwestie. De nectar zit meestal ergens onder in de bloem verstopt, zodat bestuivers zich langs de meeldraden moeten wurmen. Al wurmend krijgen ze tegelijkertijd wat stuifmeel op zich. Als ze naar een andere bloem vliegen voor nog meer nectar laten ze intussen ongemerkt wat verkregen stuifmeel achter op het bovenste deel van de stamper (de stempel) en bevruchten ze op deze manier de plant.  

5. Planten halen de gekste capriolen uit voor een menage a trois

Het verleiden van bestuivers is dus een zeer belangrijk onderdeel van het seksleven van planten. Ze trekken werkelijk alles uit de kast om hun stuifmeel mee te geven aan een passende liefdesboodschapper. De Trichoseros (een orchidee) heeft bijvoorbeeld bloemen die lijken op een hitsig bijenvrouwtje. Een mannetjesbij die hiermee probeert te paren, krijgt een dot stuifmeel op zijn kop, en vliegt daarna verder, op zoek naar een vrouwtje dat wél wil paren. Als hij zich daarna nog een keer door een nepbijenbloem laat verleiden, laat ie het stuifmeel achter op de stamper van deze bloem.

Er zijn zelfs bloemen die net doen alsof ze nectar te bieden hebben, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Een voorbeeld hiervan is de groene antilope-orchidee, die bijen in de maling neemt en vervolgens verandert van uiterlijk, zodat de bijen er gerust nog een keer in trappen. Dit is superslim van deze plant, want op deze manier hoeft ze geen nectar te produceren – wat nogal veel energie kost – terwijl ze wel bevrucht wordt. 

Niet alleen nectar wordt ingezet als lokkertje. Er zijn bijvoorbeeld ook planten die bromvliegen aantrekken voor de bestuiving. Dat doen deze planten met zogenaamde aasbloemen. Deze zien eruit als rottend vlees en stinken ook zo. Bromvliegen leggen hier hun eitjes in, omdat ze denken dat hun kroost dan iets te eten heeft als de eitjes uitkomen. Helaas voor de bromvliegen is dit een valse belofte. De maden die uit de eitjes komen sterven een hongerdood, maar intussen hebben hun ouders maar wel mooi de bloemen bestoven. 1-0 voor de plant.

De lustige lente

Zo zijn er nog veel meer voorbeelden te vinden van planten die de meest ingenieuze constructies hebben ontwikkeld om bestuivers aan te trekken en hun seksleven te stimuleren. Denk hier maar eens over na als je door je eigen tuin struint, nu de lustige lente volop in gang is.

Bij Steck kun je terecht in de Pluktuin van de GlitterGladiool. Vanaf juli kun je hier bloemen plukken om je eigen bosje – eh – geslachtsdelen samen te stellen.

Bronnen voor deze blog (ook leuk om verder in te lezen!)
Botanische revolutie, de plantenleer van Charles Darwin – Norbert Peeters (2016)

Een wereld vol planten – James Brown & Martin Jenkins (2019)

Slimme bloemen – Klokhuis (2017)

Waarom en hoe planten bloeien

90% van alle plantensoorten op aarde zijn bloemplanten (ofwel: bedektzadigen). Dat is mooi, want ons leven is sterk afhankelijk van deze planten. We voeden onszelf en ons vee ermee en ze nemen CO2 op. Dat planten bloeien is voor ons van groot belang. Maar hoe gaat dat bloeien in zijn werk? Hoe weet zo’n bloem wanneer het tijd is om te gaan bloeien? En waarom bloeit de ene plant wel en de andere niet? Dat leggen we uit in deze blog.

Verspreiding

Bloemen geven plantensoorten een grotere kans op overleving. Door te bloeien kunnen planten zich reproduceren. Er ontstaan nieuwe planten die net een beetje verschillen van de moederplant. Insecten verplaatsen stuifmeel van de ene naar de andere bloem en mixen hierbij de eigenschappen van de plant die het stuifmeel heeft aangemaakt, met de eigenschappen van de plant die het stuifmeel ontvangt. Die verschillen zijn heel belangrijk, want hierdoor is er minder kans dat de gehele soort uitsterft in het geval van ziekte of snelle, lokale klimaatsverandering.

Niet alle planten werken samen met insecten. Een groot deel heeft de wind als partner in de verspreiding. De bloemen die door de wind worden bestoven, zijn een stuk ingetogener dan de bloemsoorten die afhankelijk zijn van insecten. Zet een bloeiende grassoort maar eens naast een courgettebloem en het verschil is meteen duidelijk. Windbestuivers bevatten daarbij vaak veel meer stuifmeel omdat er meer verloren gaat ‘onderweg’ dan bij door insecten bestoven bloemen.

Sneeuwklokjes profiteren in het vroege voorjaar van het licht dat (nog) op de bodem valt doordat de bomen nog kaal zijn

Timing is key

Planten bloeien op verschillende momenten in het jaar. Hoe komt dat, en waarom bloeit de een eerder dan de ander? Vroegbloeiers op de bodem van het bos profiteren in het vroege voorjaar van het extra licht dat ze krijgen doordat de bomen nog kaal zijn. Eind januari vind je al bloeiende sneeuwklokjes tijdens een boswandeling. Ook veel bolgewassen, zoals tulpen en narcissen, bloeien in het voorjaar. De zomer is voor hen te droog om tot bloei te komen. Bovendien hebben ze die zomertijd nodig om de bol weer op te laden met nieuwe energie voor een volgend voorjaar. Andere soorten bloeien juist in de hoogzomer of zelfs in het late najaar. Dit geeft ze meer tijd om vruchten en zaden te maken en/of te laten rijpen. 

 

Planten reageren op signalen als temperatuur en daglengte om te bepalen wanneer het het juiste moment is om tot bloei te komen, zo ook bij diverse orchideeënsoorten.

Daglengte en temperatuur

Bij veel soorten geldt dat de daglengte een belangrijke rol speelt bij het tot bloei komen, zowel de zonneschijnduur als de lengte van de donkere, nachtelijke periode. Ook bepaalde voedingsstoffen zijn van invloed op het bloeiproces. Zo wordt de hoeveelheid eiwit van veel soorten gestuurd door een interne biologische klok. Bereikt het eiwitniveau een bepaalde drempel, dan begint de plant bloemen te vormen. Dit gebeurt pas als de dagen lang genoeg zijn. Bij voldoende eiwit en zonlicht worden er uiteindelijk bloemen gevormd. Sommige planten, zoals rijst en soja, worden juist aangezet tot bloei bij minder zonlicht in combinatie met het aanwezige eiwit.

Ook kou speelt een grote rol. Pas na een lange, koude periode komen veel planten op ons halfrond tot bloei. Dit proces noem je vernalisatie. Planten gaan pas bloeien na een koude periode van minimaal drie tot acht weken. Dit proces voorkomt dat een plant al na één koude herfstnacht fanatiek bloemen gaat maken en het vervolgens niet overleeft door de winter die er nog overheen komt. Bepaalde eiwitten remmen de groei tot de temperatuur hoog genoeg is. Steeds vaker ‘spelen’ wetenschappers met vroeg- en laatbloeiende eigenschappen van plantensoorten. Door deze met elkaar te kruisen ontstaan nieuwe soorten, die eerder of juist later bloeien, wat voor telers en kwekers een (concurrentie)voordeel kan opleveren.

De waterlelie wordt door velen beschouwd als een van de mooiste bloemsoorten ter wereld. De plant haalt alle trucjes uit de kast om in zijn omgeving genoeg bestuivers aan te trekken.

Het hele jaar bloemen in je tuin

Planten bloeien om verschillende redenen op verschillende momenten in het jaar. Het is leuk om hiermee te spelen bij het inrichten van je (gevel)tuin. Door vooraf een beplantingsplan te maken, kun je ervoor zorgen dat je bijna het hele jaar door kunt genieten van mooie bloemen om je heen.

Join the global worming

De wereld redden met wormen? |

Menig mens die zich bij deze vraag achter de oren krabt. Toch wringen deze beestjes zich in de juiste bochten om een belangrijke rol te spelen voor een toekomstige aarde met genoeg voedsel en biodiversiteit. Door intensief landgebruik, met uitputting van de grond tot gevolg, lopen we het risico om vanaf 2050 met een groot voedseltekort te maken te krijgen. Niet alleen de afname van kostbaar (insecten)leven boven de grond speelt hier een grote rol in, ook wat er onder de grond (niet) gebeurt, zorgt voor problemen. Ontdek hoe wormen het leven terugbrengen in de bodem en wat dit betekent voor de voedselproductie én voor jouw tuin.

Fotografie: Simone Langejan

In de afgelopen decennia heeft de landbouw zich razendsnel ontwikkeld. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de bevolking snel en moest er meer en slimmer worden verbouwd om genoeg monden te kunnen voeden. De landbouw werd steeds intensiever en efficiënter door veredeling, de introductie van exotische soorten en de uitvinding van bestrijdingsmiddelen. Dit heeft ervoor gezorgd dat Nederland na Amerika de tweede landbouwexporteur ter wereld is geworden. Maar tegen een hoge prijs.

Bodemvruchtbaarheid

Uitgestrekte velden met graan, aardappelen en maïs zien er misschien mooi uit, maar deze monocultuur vormt een grote bedreiging voor de biodiversiteit. Vele soorten insecten en vogels zijn uit deze gebieden verdwenen door het gebruik van pesticiden en het ontbreken van genoeg bestuivingsplanten en plantdiversiteit. Dit kostbare leven is nodig voor de bevruchting van de planten die voor ons voedsel moeten zorgen. Ook onder de grond is het bodemleven door menselijk handelen hard achteruitgegaan, waardoor de grond is uitgeput. Hoe het leven weer terug te brengen? Laat dat maar aan de wormen over!

Nut van wormen

Met hun gekronkel spelen wormen een grote rol in het vasthouden van water in de bodem. Doordat ze de grond luchtig en open houden, kunnen planten dieper wortelen en beter bij het grondwater komen tijdens de steedse droger wordende zomers. Dit werkt ook andersom: als het een keer regent (en het regent vaker steeds harder) dan zorgt de losse structuur van de bodem voor snelle afwatering van overtollig regenwater.

Wormen zijn ideale hulpjes om verdroging en daardoor verarming van grond tegen te gaan. Met hun gegraaf zorgen ze voor zuurstof en ontbinding in de bodem. Deze ontbinding zorgt weer voor nieuwe voedingsstoffen voor de groei van gewassen en andere plantensoorten. Een bodem zonder wormen is eigenlijk geen bodem. Meer wormen betekent dus betere grond en een betere grond zorgt weer voor meer begroeiing en dus ook weer meer insectenleven.

Een gezonde bodem zit vol met wormen

Wormen in eigen tuin

Ok, de worm is dus een ongelooflijk veelzijdig en nuttig beestje. Maar wat hebben wij – ervan uitgaande dat je zelf geen boer bent – er dan aan? Heel veel. In onze eigen tuinen spelen wormen net zo’n belangrijke rol als op de landbouwgronden. Wormen voeden je tuin doordat ze dode bladeren en plantenresten omzetten in energierijke voeding voor je planten. Ook in jouw groene oase zorgen ze daarnaast voor een betere afwatering of juist het vasthouden van water voor drogere tijden. Hierdoor hoef je minder water te geven. Handig! Laat dus gerust je uitgebloeide planten staan en laat afgevallen blad op de grond liggen. 

Je hebt geen grote tuin – of überhaupt een tuin – nodig om te profiteren van de nuttige werking van wormen. Ze weten zich namelijk ook wel raad met het afval uit jouw keuken en belonen je vervolgens met hoge kwaliteit compost voor je planten, ook voor die in potten op je balkon of dakterras. 

Wormenhotel

Met een wormenhotel haal je je eigen kolonie wormen in huis en zet je ze voor je aan het werk. Bij Steck vind je dan ook het wormenhotel van Jamie Nee. Dit bouwpakket zet je gemakkelijk in elkaar, waarna je kunt beginnen met het voeren van je nieuwe ‘huisdieren’.

Jamie met zijn kolonie wormen | Foto: Simone Langejan

Het wormenhotel bestaat uit twee lagen (of meer). In de bovenste laag voeg je onverteerd afval toe. Wormen zijn met name dol op koffiedik, sla, bietjes en andere groente- en fruitsoorten. Dierlijke producten en citrusvruchten zijn echter een no-go. Onder de bak met afval vind je na verloop van tijd een verse lading wormenmest, die je bijvoorbeeld kunt gebruiken als voeding voor je moestuinplanten. Deze mest zit vol met goede bacteriën en voedingsstoffen. Is de bak met mest op, dan wissel je deze weer met de bovenste bak en begin je het proces opnieuw. Het wormenhotel is een mini-ecosysteem waarin wormen dag en nacht voor je aan het werk zijn.

De wormen zelf bestel je gemakkelijk online.

Word ook fan van de worm

Wormen zijn al eeuwenlang een belangrijk onderdeel van onze natuurlijke (voedsel)systemen en zijn hard nodig om toekomstige voedselproductie op gezonde grond mogelijk te houden. Wat ons betreft doe je voortaan elke keer als je een (regen)worm tegenkomt een dansje. Want dit bijzondere beestje verdient het om een feestje voor te vieren.

Wist je dat er naast regenwormen nog meer handige tuinhulpjes rondkruipen in je bodem? 

Wat kruipt daar nou? 3 supercoole natuurlijke vijanden tegen plagen op je kamerplanten

Plagen kamerplanten

Vroeg of laat krijgt iedere plantenliefhebber te maken met plagen, ook in huis. Misschien ben je geneigd om meteen naar de winkel te gaan voor het halen van een fles bestrijdingsmiddel, maar er is een meer verantwoorde oplossing: natuurlijke vijanden! We vertellen je graag over 3 supercoole veelvraatjes, die zich maar wat graag tegoed doen aan die vervelende knagers. Het klinkt misschien gek om insecten in huis te halen, maar je zult zien dat dat in de praktijk heel goed uitpakt. Lees onderaan hoe dat zit. 

Als trotse plantenbezitter besteed je veel tijd aan het verzorgen van je groene vrienden. Je geeft ze water als ze het nodig hebben, je zorgt voor voldoende licht en je geeft voeding in de lente en de zomer. Alles lijkt goed te gaan tot ineens je blik valt op op iets vreemds: groene kruipende beestjes die je pannenkoekenplant te lijf gaan! En wat vliegt er nou omhoog vanaf je zonnebloemen op de vensterbank? Geen paniek, er is (vrijwel) altijd iets aan te doen. De natuurlijke vijanden komen to the rescue.

1. Lieveheersbeestje (larve)

Dit rood-met-zwarte-stippen-diertje kom je in elke tuin tegen. Het lieveheersbeestje heeft vooral een schattig imago, maar is bovenal een harde werker. Hij kan in huis dan ook veel voor je dierbare kamerplanten betekenen.

De larve van het lieveheersbeestje eet voordat hij volwassen wordt gemiddeld zo’n 600 bladluizen. Eenmaal volwassenen eet hij er wel tot 100 op een dag! Een ware veldslag waar de bladluis niet tegenop kan. Het lieveheersbeestje legt zijn eitjes midden in een bladluis kolonie voor een echte invasie. Je kunt de larven van het lieveheersbeestje ook in je tuin uitzetten. Hoe je dat doet, lees je in het blog van Natuurmonumenten.

Bron: huisentuinmagazine | Het lieveheersbeestje in actie

2. Sluipwesp

Ook de sluipwesp zet de aanval in op de bladluis, maar is ook niet vies van de witte vlieg. Je herkent ze aan hun slanke ‘wespentaille’, maar voor het blote oog zijn ze bijna niet zichtbaar. Ze worden de laatste jaren steeds meer ingezet voor de bestrijding van plagen, vooral ook in de landbouw.

Zet je de larven uit bij een plaag, dan is er geen houden meer aan. Voor de voortplanting leggen ze hun eitjes namelijk in het plaagbeestje. Met hun legboor dringen ze zich naar binnen bij het insect. De larven eten vervolgens hun gastheer op en transformeren vervolgens tot volwassen sluipwesp. Vervolgens legt die zijn eitjes weer in het volgende plaagbeestje en zo winnen ze steeds sneller de oorlog tegen de plaag. Meer weten over de sluipwesp? Raadpleeg dan de informatie van IVN.

Bron: IVN | Restanten van oude gastheren waaruit de sluipwesplarve zich heeft ontwikkeld

3. Aaltjes

Waar je bladluizen en witte vlieg nog weleens over het hoofd kunt zien, is dat bij de favoriete traktatie van de rouwvarenmug wel anders. De rouwvarenmug (ook wel rouwvliegje genoemd) verspreidt zich razendsnel en vliegt al snel vrolijk rond je planten. Het gekrioel van deze irritante beestjes zorgt bij veel plantenbezitters voor frustratie en wanhoop. Gelukkig zijn daar de aaltjes om je plantencollectie te redden.

Aaltjes – ook wel bekend als nematoden – doen zich graag tegoed aan de larven van de rouwvarenmug, maar ook aan de poppen van trips, een andere veelvoorkomende plaag op kamerplanten. De minuscule beestjes worden niet groter dan 0,7 millimeter. Eenmaal in de bodem gaan ze op zoek naar larven en poppen van plaaginsecten. Ook zij dringen hun gastheer binnen, welke afsterft en geen schade meer kan aanrichten aan je planten. In een enkele insectlarve kunnen wel duizenden aaltjes leven en zich tegoed doen aan hun gastheer. 

Bron: All That’s Interesting | Aaltjes zijn met het blote oog niet te zien

Insecten IN huis?

Het klinkt misschien niet als het meest frisse idee, maar je hoeft niet bang te zijn dat deze beestjes je huis over zullen nemen. Ze concentreren zich alleen op de plagen op je planten en hebben op andere plekken in huis niets te zoeken. In het geval van het lieveheersbeestje overleven alleen de sterksten, ze eten elkaar op bij een tekort aan voeding. Uiteindelijk zal ook de laatste verdwijnen, maar nog beter is om ze in de natuur uit te zetten om hun werk daar voort te zetten.

Sluipwespen en aaltjes zijn zeer klein en amper met het blote oog te zien. Ook zijn ze niet schadelijk voor mensen of huisdieren. Ze zullen je nooit lastigvallen. Zodra er geen voeding meer voor handen is, sterven beide beestjes zonder resten achter te laten. Insecten in huis halen om andere insecten te bestrijden is dus helemaal niet zo’n gek idee!

Welk insect zit er op jouw kamerplant?

Voor je aan de slag gaat met het inzetten van natuurlijke vijanden, moet je eerst achterhalen welke knager zich huishoudt op je plant. In dit handige overzicht van Milieu Centraal vind je een aantal kenmerken om tot de juiste conclusie te komen. De meest voorkomende plagen zijn:

  • Bladluizen
  • Witte vlieg
  • Rouwvarenmuggen
  • Tripsen
  • Spintmijten

Welke planten zijn gevoelig voor plagen?

Plagen hebben het vooral gemunt op planten met grote, dunne bladeren. In het algemeen geldt dat plagen zich vooral zullen richten op jong blad aan je plant. Het beste kun je dus de nieuwe groei in de gaten houden op de aanwezigheid van ongewenste beestjes. Laat je ze hun gang gaan, dan kan je plant erg verzwakt raken doordat de insecten noodzakelijke voedingsstoffen uit de plant halen. Uiteindelijk kan een plant zelfs afsterven hierdoor.

Bron: Milieu Centraal | Een kolonie bladluizen doet zich tegoed aan een kamerlelie

Voorkomen is (nog altijd) beter dan genezen

Om te voorkomen dat plagen als bladluis en witte vlieg telkens terugkomen kun je een aantal preventieve stappen zetten:

– Zet je plant eens op een andere plek
– Zorg ervoor dat je gebruikte potten goed schoonmaakt voor je er een nieuwe plant in zet.
– Pas op met erge tocht of hele droge (verwarmings)lucht
– Houd je potgrond niet te nat
– Geef je planten niet te veel voeding

Gaat het inzetten van natuurlijke insecten je net iets te ver? Probeer dan eens een mengsel van water, zeep en een heel klein beetje spiritus. Of kies voor een ecologische bestrijding. 

Natuurlijke vijanden kopen?

Er zijn online een aantal goede verkopers van natuurlijke vijanden. We verwijzen je hiervoor graag naar Biogroei. Zij weten precies hoe ze de beestjes goed kunnen houden voor en tijdens verzending zodat je geen miskoop doet.